Eigenverbruiksregeling instellen voor regeling van de belasting

Verbruikers worden ingeschakeld wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan (bijv. PV-overschot).

  1. Selecteer een uitgang, bijv. 1, en de Bedrijfsmodus Regeling van de belasting.
  2. Kies onder Toestand of de schakelaar wordt gesloten of geopend wanneer aan de ingestelde voorwaarden is voldaan.
  3. Selecteer hieronder de ingestelde uitgang, bijv. 1, en stel de voorwaarden in.
  4. Selecteer of de schakelende uitgang moet worden geschakeld bij een bepaald PV-vermogen of Netoverschot.
  5. Kies functie 1 of functie 2.
  6. INFO

    Info

    Nadere toelichtingen bij het kiezen van functie 1 of 2 vindt u in het verdere verloop van het hoofdstuk.

  7. Noteer de waarden voor de functie.
  8. Activeer optioneel Schakelende uitgang geactiveerd laten in geval van stroomuitval of storing via het selectievakje en noteer de periode.
  9. Gebruik eventueel de optie Batterijgebruik voor schakelen op basis van PV-vermogen.
  10. Klik op 'Opslaan'.
  1. De functie 'Regeling van het eigenverbruik' is actief.

Functie 1

Regeling van het eigenverbruik via tijd

Wanneer een bepaalde hoeveelheid vermogen P1 gedurende een bepaalde tijd T1 is opgewekt.

De omvormer blijft gedurende de looptijd T2 in de modus Eigenverbruik. Na de looptijd T2 beëindigt de omvormer het eigenverbruik.

Het interval is afgelopen. Met de optie 'Activering' kan dit interval meerdere malen worden herhaald.

1

Vermogensgrens

2

Teruglevering aan het openbare elektriciteitsnet

3

Eigenverbruik via eigenverbruikscontact

P1: Vermogensgrens
Dit vermogen (in watt) moet minimaal worden opgewekt (bijv. 1000 W) om de verbruiker te kunnen inschakelen. Er zijn waarden van 1 tot 999.000 watt toegestaan.

T1: Periode van stabiele overschrijding van de vermogensgrens (P1)
Gedurende deze tijd (in minuten) moet de omvormer de ingestelde vermogensgrens overschrijden, voordat de verbruiker wordt ingeschakeld. Waarden van 1 tot 720 minuten (= 12 uur) zijn toegestaan.

T2: Looptijd
Gedurende deze tijd (in minuten) wordt de aangesloten verbruiker ingeschakeld als aan de twee hiervoor beschreven voorwaarden is voldaan. Waarden van 1 tot 1440 minuten (= 24 uur) zijn toegestaan. Schakelt de omvormer uit, dan eindigt de looptijd. De looptijd wordt beëindigd en niet meer hervat, wanneer de omvormer drie uur lang geen stroom heeft geproduceerd.

TA: Frequentie van de activering [aantal/dag]
Met aantal/dag wordt aangegeven hoe vaak het eigenverbruik per dag wordt geactiveerd.

Functie 2

Regeling van het eigenverbruik via de vermogensgrootte

Als een bepaalde vermogensgrootte P1 wordt opgewekt (bijv. 1000 W), wordt het schakelcontact in de omvormer gesloten.

Als de vermogensgrootte onder de waarde P2 komt (bijv. 700 W), beëindigt de omvormer het eigenverbruik en levert weer stroom aan het net.

1

Inschakelgrens

2

Uitschakelgrens

3

Eigenverbruik via eigenverbruikscontact

4

Teruglevering aan het openbare elektriciteitsnet

P1: inschakelgrens
Dit vermogen (in watt) moet minimaal worden opgewekt om de verbruiker te kunnen inschakelen. Er zijn waarden van 1 tot 999.000 watt toegestaan.

P2: uitschakelgrens
Als het opgewekte vermogen onder deze waarde daalt, wordt de verbruiker weggeschakeld.

Meer opties

Schakelende uitgang geactiveerd laten in geval van stroomuitval of storing

Met deze functie wordt pas na de ingestelde vertragingstijd T1 het eigenverbruik beëindigd. Bij vermogensverlies, storing (Tx) en als de waarde onder de uitschakelgrens komt, blijft de verbruiker gedurende de ingestelde tijd (T1) ingeschakeld.

Als de tijd van de storing of het vermogensverlies korter is dan de ingestelde vertragingstijd, blijft het eigenverbruik ingeschakeld.

P1: vermogensgrens

T1: vertragingstijd bij vermogensverlies/storing

Tx: storing, vermogensverlies of uitvallen van de omvormer

Gearceerd bereik: eigenverbruik actief